Foto: Hotel Ingang de Grot ca.1910.
Tegenover de ruine, nabij ’t Rotspark.
Pension f 2 p. d. p.p Uitstekende Tafel.
Leo Paulssen.
Op uw kleine tochtjes om Valkenburg hebt gij ongetwijfeld „de Berg” reeds bezocht. Hier spreekt men van „de Berg”, elders van de „Grot,” Maar een grot is het niet. Welnu de naam doet niets ter zake; er wordt een berg van zeer grote uitgestrektheid mede bedoeld, die het grondgebied van verschillende gemeenten bepaalt, en welks ingewanden steeds dieper worden uitgewroet. De grote waarde van de berg bestaat in de mergelsteen, men spreekt ook van zandsteen, welke er uitgehouwen wordt en voor de bouw van huizen dient. Honderden, wellicht duizenden gangen en spelonken bevinden zich in deze berg; uren lang kan men in die gangen vertoeven, en wie het ongeluk heeft op de een of andere wijze zijn gids, die steeds een brandende en sterk walmende lamp in de hand draagt, uit het gezicht te verliezen, mag het aan louter toeval toeschrijven, wanneer hij na vele uren een uitgang vindt. Want reusachtig groot is deze grot, een der voornaamste aantrekkingspunten van gans Valkenburg. Bijna 2000 vreemdelingen bezoeken haar jaarlijks. Men heeft er iets op gevonden om dit bezoek aan de donkere mergelgroeven aanmerkelijk te veraangenamen.
Men moet namelijk weten, dat in Valkenburg een vereniging Het Geuldal bestaat, tot welker oprichting door den heer H. Zwaardemaker in Januari 1885 het initiatief is genomen. Deze vereniging, die ruim 200 leden telt, welke f 1,- contributie betalen, heeft reeds heel wat gedaan om het de vreemdelingen in deze veste aangenaam te maken. Zij bezit een eigen orgaan, „Het Geuldal” geheten , onder redactie van de heeren Zwaardemaker en Ten Klooster. Daarin worden de feestelijkheden vermeld, welke van de jeugdige, energieke vereniging uitgaan; er worden in vermeld de namen der in de voornaamste hotels aangekomen vreemdelingen, terwijl in een aangename kout de lezer bekend wordt gemaakt met al wat Valkenburg liefs en aangenaams bevat en omgeeft. Wij spraken zoeven van feestelijkheden, welke de vereniging Het Geuldal organiseert. Men geve aan dit woord een ruime betekenis: concerten, (o. a. van de Harmonie te Gulpen) reisjes per rijtuig wandelingen of tochtjes naar de Grot, voorafgegaan door enige muzikanten enz. Als deze laatste wandelingen plaats hebben, aanschouwt Valkenburg een leven, als het na de onrustige tijden van vroeger dagen niet gekend heeft: de muzikanten houden stil voor de aanzienlijke hotels, als om de vreemdelingen te nodigen zich bij den stoet aan te sluiten. Geen moeder blijft dan bij de wieg, waarin de kleine de slaap niet vatten kon; de oude van dagen springt op krukken naar de deur, die de kleine deugnieten reeds geopend hebben met de uitroep: dao kumt de meziek ! “Ja, het is de muziek en goede ook. Wat „Het Geuldal” doet is steeds goed. Met het meeste succes werkt zij en verschaft zij genot aan duizenden vreemdelingen. Haar orgaan is reeds een betrekkelijk veel gelezen blad. Aanzienlijke sommen kon de Vereniging, waar onder uit vrijwillige bijdragen, besteden tot veraangenaming van het verblijf van vreemdelingen; de ingezetenen genieten daar mede van. Op initiatief van „Het Geuldal” kwam al heel wat tot stand: de weg van Valkenburg naar Houthem is met een dubbele rij lindebomen beplant, ook de weg naar Oud Valkenburg, deze alleen aan de zonzijde. De zg. nieuwe Dahlemerweg, over Sibbe, Margraten, Reimerstock, Hoogcruts en de Plank is gereed en verbindt Valkenburg onmiddellijk met België. De Plank is reeds Belgisch. Ook de stationsweg is met kastanjebomen beplant, terwijl het stationsplein in een plantsoen is herschapen. Voor een deel geschiedde een en ander voor provinciale rekening. Verder gaat de Vereniging nog steeds voort met nieuwe banken te plaatsen. Verschillende voetpaden worden door haar verbeterd, terwijl, waar dit nodig is, wegwijzers worden geplaatst.
Komen wij op ons bergbezoek terug. Zulk een bezoek aan de „Grot” is zeer interessant. Met enige muzikanten voorop begeeft men zich op vooraf bepaalde tijden in gezelschap van tal van heren en dames uit den vreemde, somtijds 200 tegelijk langs een bekoorlijken opgang naar het rendez- vous aan Quadvlieg’s Berg in het Geböschke, waar een kleine entrée (25 cent) betaald wordt. Met gebukte hoofde, hier en daar, uit aan eerbied voor de lage plafonnering der gangen, treedt men behoedzaam voorwaarts, steeds begeleid door een dozijn gidsen, wier walmende lampen een minder aangename atmosfeer in het leven roepen. Gij zijt hier enige meters beneden de heuvelkruin. Niets trekt uw dacht dan de onbestemde schaduwen van mensen en stenen, hier en daar in enigen spelonk terzijde een vuurgloed bespeurend, die aan een verrassend toverachtig waas in de afgelegen holen het aanzijn geeft. Het is kil, zelfs koud in deze onderaardse wereld. Zijt gij warm, mijd dan die grot; zijt gij hier om gezondheidsredenen, begeef u dan niet in die kille gangen. In elk geval doet gij goed bij de intrede in de ingewanden van dezen berg u goed te kleden. Langzaam voortwandelend krijgt gij rechts en links zeer goed getekende portretten van bekende, beroemde en beruchte, personen te zien .
De mergelsteen, die een schier glad den kant naar de gangzijde vertoont, leent zich uitstekend tot het tekenen b. v. met houtskool. Het bezichtigen dier portretten, landschappen enz. geschiedt in het voorbijgaan; er zijn er toch te veel om elk afzonderlijk te beschouwen. Vermakelijk kunnen de bewijzen van oppervlakkige geleerdheid zijn, die men hier aantreft. De laatste maal, dat wij de Grot een bezoek brachten, wees onze buurman vóór op een portret, van welks onderschrift de familienaam bijna onleesbaar was. „Zie zegt hij, Jules Verne; hoe sprekend gelijkt die.” En vlak achter ons vernamen wij van een dame: „Kijk, Henri, Jules Favre, hoe sprekend is dit portret !” Enige lang niet onverdienstelijke beeldhouwwerken sieren de gangen, zij zijn: een goed uitgevoerde bergwachter, een madonna, een Herculeskop, het gehelmde hoofd van Walram en een liggende leeuw. Verder komen wij aan de bekende „Kamer” een in een herberg her schapen ruimte in de grond, die aan een paar honderd personen plaats biedt. Ook hier langs de wanden zijn vele tekeningen. De verlichting à giorno, welke er een enkele maal wordt aangebracht, levert een verrassend effect op. Doch lang blijven wij ook hier niet.
Verder, veel verder, bevindt zich de onderaardse waterweg, die somwijlen ook prachtig verlicht wordt en waarin dan een net geïllumineerd roeibootje statig den waterplas doorklieft. Verder nog ligt onze weg naar de Driedrup, een plaats die aldus genoemd wordt omdat daar, dag aan dag, jaar aan jaar, zonder ophouden drie druppels water van het gewelf in een kleinen plas vallen. En het grootste wonder is, dat die druppels elkander altijd met volkomen gelijke snelheid opvolgen. In de historische Kapel, een weinig verder gelegen, trokken zich in 1798 en 1801 de geestelijken J. Schepers en Max de la Croix vaak terug, om voor de nasporingen der Fransen beveiligd te zijn. Daar dienden zij dan hun trouwen volgelingen de mis toe, doopten, sloten huwelijken, namen de biecht af en reikten er het heilige brood uit. Daar, in die onderaardse kapel, die nog als met een waas van heiligheid is omgeven, is wat pijn geleden, wat angst doorstaan. Dat spreekt duidelijk uit de vers regels, die wij voor de kapel opgetekend vinden; het eerste couplet luidt: Ontbloot uw hoofd in deze heil’ge hallen, Geheiligd door de smart en ramp van ’t voorgeslacht; Hier was de veilge woon der vrijheid, ginds gevallen, Hier op deez zelfde plaats, hier in deez’ eeuw’ge nacht. Al zijt gij in uw hart of in uw open leven Discipel der Natuur, Spinoza’s volgeling, Hier mag geen bittre spot meer aan uw oordeel kleven, Eenvoudigheid ter tijd wekt ook bewondering! Die dagen van onrust zijn lang voorbij. In die verraderlijke gangen waagde zich geen vijand, en deed hij ’t al, dan werd al wat brandbaar was opgestapeld en in brand gestoken. Een verstikkende rook joeg den aanrander op de vlucht. Waarheen wij thans den doolhof verlaten zullen? Vraag uw gids, dat hij u naar den Reuzentrap, den trap met een 90-tal treden voert. Daar gaan wij heen. En wij beklagen ons de geringe moeite van het klimmen niet, de trap is niet moeilijk en biedt een paar geschikte rustpunten bovendien. Daarenboven is het effect verrassend, als men dien pikdonkeren koker uitkomt en op den top van den berg zich eensklaps in een bosch verplaatst ziet. Noode nemen wij afscheid van deze merkwaardige mergelgroeven , de „Grot” van Valkenburg.
Vooral mag in deze opsomming niet vergeten worden het vastenavond-gezelschap de „Mirlitophilen.” Deze sociëteit ver dient een bijzonder pluimpje voor de wijze, waarop zij werkt om den Berg te verfraaien. Aan haar is het dan ook te danken, dat wij zonder bijzondere inspanning langs den Reuzentrap de ingewanden van den Berg verlaten konden. In dien Berg heeft het gezelschap zelfs een nieuwe gezellige onderaardsche koffiekamer ingericht, met kegelbaan, alles behoorlijk geventileerd.