Valkenburg beleeft een hausse in hechtpleisters.
De bobsleebaan in een idealen toestand.
Groote belangstelling van heel Valkenburg.
Ergens in de Plenkert, waar we straks met hooge hoeden op en zoo, de Valkenburgsche wielerbaan zullen gaan begraven, ontmoette ik dezen middag een jongmensch, een keurig jongmensch ongetwijfeld, waaraan een, kennelijk deskundige hand zwaar gespijkerd had. De rechter helft van datgene wat er nog van zijn edel aangezicht overgebleven was, hing schuil onder twee ons watten en twintig centimeters hechtpleisters en als ik me niet sterk vergis, waren er ook nog krammetjes aan te pas gekomen om de heele geschiedenis een beetje in de goede richting te houden. Dat was één…
Op het Walrampleinzag ik een, in normale omstandigheden allerwaarschijnlijkst hupsche jongedame met een meelijwekkenden hinkepoot en een afgrijselijk gezwollen oog, dat zóó duidelijk en uitdagend van alle regenboogkleuren voorzien was, dat het zich ongetwijfeld zwaar beleedigd zou voelen als we het gewoon “blauw” noemden. Dat was twéé…
Ik zou, als we toevallig alleen maar in Valkenburg verdwaald waren om het gezwollen oog te foto fotograferen en uit het lood geslagen aangezichten van meeslepende beschrijvingen te voorzien, op deze manier ongetwijfeld nog een bescheiden halve kolom vullen – want er héérscht in het stadje aan de Geul momenteel een hausse in hechtpleisters, Purol, in reepjes gescheurde vitrages en andere nuttige dingen, die de moderne techniek van het menschdom geschonken heeft om de ledematen af en toe aan elkaar vast te lijmen als het noodlot zo vriendelijk is geweest om den boel een beetje uit de plooi te halen….
De bobsleeën gaan weer over den Cauberg, dat is het geheim.
De Cauberg is — zei ik het al niet vroeger? — nog steeds een uiterst merkwaardig apparaat, voornamelijk wanneer je er met een bobslee, een fiets-zonder-remmen of een hoofd-vol-alcohol op losgelaten wordt. En zelfs nu we den Cauberg heelemaal en alleen voor de bobsleeërs gereserveerd hebben, nu datgene wat we tegenwoordig nog „verkeer” noemen op Vilt en aan het Monument een bord onder den neus gedrukt krijgt, waarop de belangstellende menigte desgewenscht te lezen vindt, dat men zijn leven en welzijn nu maar liever niet per automobiel of zo aan des Caubergs gevaren wagen moet — kunt u werkelijk niet van ons verwachten, dat we stuk voor stuk na een paar dolle Cauberg-seconden in volkomen onbeschadigden toestand beneden ariveeren. Dat kan nu eenmaal niet.
Wie nooit ergens in de buurt van het kerkhof op zijn wenkbrauwen stond of wat lager, waar een slee regelrechte veldslagen te leveren heeft met het stroeve wegdek, dat daar permanente neiging heeft om net even boven het dunne ijs-en-sneeuw-laagje uit te gluren, geen enkele maal steil achterover op zijn rug is gaan liggen — kent den Cauberg als middel om een brokje heusche wintersport te plegen slechts aan den buitenkant en zal straks zijn kleinkinderen alle mogelijke en onmogelijke sterke verhalen moeten onthouden, die de kleinkinderen van de hedendaagsche Valkenburgsche opa’s tot vervelens toe al te slikken hebben gekregen. En hoewel men het Valkenburg onmogelijk heeft gemaakt, nog met een bobslee in de Grendelpoort te klimmen of in de Groote Straat onschuldige kinderwagens-met-inhoud glansrijk te torpedeeren — dingen die in de grijze oudheid gebeurd schijnen te zijn — doen we het dus ook tegenwoordig niet zonder af en toe een paar sensaties, hebben we zoo nu en dan intieme ontmoetingen met de trottoirs, glijden we wel eens een slee tot puin en mootjes, brengen we niet al onze kleedingstukken volledig ongeschonden huistoe en offeren we werkelijk zoo op gezette tijden een stukje huid of tenminste een afschuwelijk-gevoelige plek aan de wintergoden.
Natuurlijk remt dat alles vooral niet de belangstelling die Valkenburg voor den Cauberg als bobslee-baan heeft. De Cauberg beeft overigens méér dan zijn best gedaan om het feest zoo vriendelijk mogelijk te maken. Sedert Maandag, toen de stijve Noordooster het plotseling weer op zijn heupen kreeg, is de Cauberg een zee van sneeuw en ijs en het geval bleek onmiddellijk zoo verbazend snel, dat ook de Valkenburgers die het zoo graag over „vroeger” hebben niet meer konden weerstaan aan den nog lang met begraven wintersport-kriebel. Hoogtij tierde de Cauberg van dat oogenblik af. Drie generaties Valkenburgers die ook al werd het stadje aan de Geul dan in den loop der jaren een centrum van toerisme met een tik van het mondaine, altijd nog zoon beetje aan oude tradities zijn blijven vastkleven — veroverden den berg, die onderhand haast net zoo beroemd is als het stadje zelf.
Zóó — een Valkenburg dat met hart en ziel aan de slee-sport verslaagd blijkt, dat broekjes-met-nog-slechts-zeven – melktanden naast mannen-met-baarden-en-kleinkinderen op den Cauberg loslaat — moet het ook vroeger geweest zijn, en zoo ook — ’n dolle, sensatievolle, enerveerende wervelwind van honderden die, haast onbewust, aan sport doen — is het goed
En natuurlijk ook doen we het tegenwoordig allemaal een tikje beschaafder en een stukje moderner ook dan vroeger. Ik zag, terwijl de sleeën in een onafzienbare rij over den berg raasden, zelfs een jongedame die we regelrecht, terwille van de entourage uit St. Morltz geïmporteerd hadden kunnen hebben: met werkelijke ski’s en fonkelend ski-costuum waarvoor zelfs een ras-, wasch-, en kleur-echte Beiersche Alp van bewondering zou hebben staan te blozen. Ik zag jongelieden met suggestieve racebrillen en gloednieuwe wind-jacken, waarvoor je tegenwoordig toch ook een alleraardigst stel textielpunten over de toonbanken te schuiven hebt. Ik zag jongedames die het klaar speelden, ook in de onmogelijkste situaties charmant te blijven en de met algemeen gangbare woorden die een mensch nu eenmaal op de tong schijnen te liggen als Je door de schuld van een ander finaal ondersteboven gekieperd wordt, in te slikken. Ik zag het jongske, dat een duidelijken aanleg vertoonde om later brandweerman of ijs-venter te worden en dat, via een listelijk onder de slee aangebrachte koe-bel (een van die bellen, zooals we er allemaal al wel eens een aan een Eifel koe of een Zwitschersche klipgeit ontworsteld hebben) liever het zekere voor het onzekere nam, daar het helsche bel-kabaal hem steeds weer een vrijen weg tusschen de concurreerende menigte baande. En ik zag mijn vriend uit Zwitserland, die met een charmant gezelschap achter zijn breeden rug, glunderend de weergoden hulde te brengen zat, omdat de weergoden zoo vriendelijk waren geweest, een man die Arosa kent, als u en ik onze respectieve achtertuintjes, die u precies vertellen kan in welk hotel van St. Moritz je het weelderigste etentje op den kop kunt tikken zonder er meteen straatarm van te worden, of hoe je den Schreckhorn kunt beklimmen, zonder dat je diep betreurde weduwe straks een triest telegram met een zwarten rouwrand er om thuis bezorgd krijgt — tenslotte toch ook nog aan een brokje echte wintersport te helpen, ook al zitten dan de grenzen hermetisch dicht en moet je tegenwoordig een moord-in-het-klein doen om genoeg benzine voor je cigaretten-aansteker te krijgen….
Zoo, in tallooze, bonte, kleurrijke variaties doet Valkenburg op den Cauberg de bobslee- sport nu al enkele dagen geweld aan. En men kan wel zeggen, dat het vrij maten van den berg voor de wintersport voor Valkenburg niet alleen, maar voor geheel Zuid-Limburg een aanwinst beteekent. De hechtpleisters, die ik hier en daar op Valkenburgsche hoofden te bezichtigen kreeg en de bont-en-blauwe plekken die ik op vele Valkenburgsch bodys vermoed, slagen er met in, het feest in de wielen te rijden. Valkenburg kan tegen een stootje. En wie in de wintersport zit, kijkt niet op een schrammetje meer of minder…..