In de Pelerinstraat bij Sjeng Palmen, den algemeen bekenden Valkenbergse stadscoiffeur.
Onze baardgroei had zich in die dagen zoo enorm ontwikkeld, dat we er uit zagen als roovers. Bij Jan Palmen in de Pelerinstraat 3 hebben we ons laten scheren voor – schrik niet- ’n dubbeltje de persoon. Veel te mats ! We betaalden zuchtend.
’t Was een vroolijke kerel, Jan Palmen, bepaald humoristisch. aangelegd en zijn aangename onderhoudende manier van spreken, doorspekt met tal van kernachtige Limburgsche uitdrukkingen, trok ons bijzonder aan. — Of we al logies voor den nacht hadden? vroeg hij zeer belangstellend. — Neen, ’t was nog zoo vroeg en dus hadden we daaraan niet gedacht.
Toen, bracht hij ons door de Pelerinstraat, eigenlijk meer een kade langs de Geul, naar de Kerkstraat, waar schuin tegenover de R.K. Kerk café den Halder zich bevond, ’t Café was gesloten en Palmen moest verscheidene malen aan den deurknop rammelen, alvorens een vrouw opende. Later hoorden we, dat haar man in het Oda-Park de buffetten bediende. Palmen meende, dat we hier wel zouden kunnen overnachten, hoewel de menschen niet bepaald logement hielden. En om de wat schuchtere vrouw in een welwillende stemming te brengen, bestelde hij vier glazen oude klare. Dat de klok nog geen halfelf wees, scheen den levenslustigen Zuid-Limburger niet ’t minste bezwaar te zijn. Bedanken, hoewel we ’t graag hadden gedaan, durfden we niet en zoo lieten we, nauwelijks een uur na ons ontbijt een groot glas klare jenever in onze” niet-aan-sterke-drank-gewende” magen glijden. Weigeren durfden we niet. Proost! zeiden we hartelijk, maar met een gezicht of we kiespijn hadden. Toen ’t logies ter sprake kwam, zou de vrouw er met haar man over spreken, evenwel zou dit best in orde komen. We bedankten den vriendelijken coiffeur voor zijn edelmoedig onthaal en sloegen den weg in maar het Rotspark.
Ok, nu weer hebben we broodjes gekocht, alsmede een groote flesch oudbakken gecondenseerde melk, en toen we Karel uitstuurden om een steenen kommetje van één cent te halen, kwam-die terug met ‘n fraai geslepen glas van vijftien centen : Souvenir de Valkenburg. Daarvoor kreeg hij van mij een flinken uitbrander en van den woesten Vic een por in zijn lenden. Tot ’s middags halfdrie hebben we in het Rotspark eenige heerlijke uren doorgebracht, die ik echter niet beschrijven zal, omdat er niets avontuurlijks voorviel. Karel heeft zich fatsoenlijk gedragen en is niet van een hoogte gestort, ’t Eenige, wat wij op hem hadden aan te merken, was, dat hij schandelijk dure kogelfleschjes- limonade dronk, waar Vic en ik ons tevreden stelden met veel goedkooper bier of kwast. Alleen wil ik er nog bijvoegen, dat we de verdiende duiten van gisteren schoon hebben opgemaakt door het er eens lekker van te nemen. En toen we in ’t dorp terugkeerden, was Karels geldzak even leeg als zondag avond bij onze aankomst in Valkenburg.
Misschien waren ze daar ook gesjochten …. net als wij !
Uit: “Met een Poppenkast op reis” of “Een avontuurlijke vacantie” door Chr. Van Abcoude en J. Pekop De Haas